GELEERDE NEERLANDICI 6

 

HEIJDEN, Carolus (ook: C.R.M.) van der.

Bloeide in de laatste decenniƫn der twintigste eeuw. Werd vermoedelijk in de Zuidelijke Nederlanden te St. Niclaas geboren, doch zeker is dit niet. Mogelijk genoot hij eene opleiding bij de Oblaten van het H. Hart te Scherpenheuvel. Het overige van zijn leven is in het duister gehuld, doch mondelinge overleveringen (zie PEETERS) zeggen dat hij eene betrekking had als mediaevist bij het Instituut van Neerlandistiek van de Universiteit te Amsterdam, in den tijd dat daar ook doceerde de professor PLAY, toen die op het punt stond zijne bekende theorie te ontwikkelen dat de bloei der zestiende-eeuwsche letteren toe te schrijven is aan een ongenoegzame bestrijding der venerische ziekten in dat tijdvak. Evenwel lijkt toeschrijving van genoemde functie aan VAN DER HEIJDEN niet op waarheid te kunnen berusten, daar onderzoek naar publicaties van hem als auteur gedurende de geheele twintigste eeuw, geen enkel resultaat oplevert. Het is dan ook ligt te vermoeden dat VAN DER HEIJDEN geen eigenlijk gezegde universitair docent was, maar door het twintigste-eeuwse ministerie van opvoeding (toen wel C.R.M. geheeten) gedetacheerd is bij dit Instituut als doelmatigheidsbewaker, en dat de functie-aanduiding ('C.R.M.') ten onrechte aangezien is als aanduiding der initialen.

Hij stierf op 31 december 1999. Van hem vindt men nog een eigenhandig ontworpen bidprentje, met lang citaat uit de Beatrys, in het Centraal Museum voor Genealogie. Daaruit blijkt ook dat hij getrouwd was met Joke van der Wiel, van Utrecht, omtrent wie evenmin iets te vinden is.

Zie P e e t e r s , Taalkunde - Dwaalkunde, D. VII bl. 16; P l a y , Mijn populaire leven, bl. 4337.

(Naar: B.K. van der Bee, Allernieuwst biographisch woordenboek, Ubach over Worms, Marinus van Hattum & Dochters, 2267).

(C: DEKEN DAALBERG)