TALIS VIR, QUALIS ORATIO. SENECA'S "HOMO IRATUS" EN ERASMUS' IDEALE PREDIKANT IN DE HISTORIE VAN B. CORNELIS

door Susanne Lammers

 

Het leest heel lekker weg, die Historie van B. Cornelis! Fraaie staaltjes van overdrijving, zoals de beschrijving van de protestantse hagepredikanten, van wie de een de ander nog overtreft in rafeligheid en boefachtig aanzien, worden afgewisseld met meesterlijke theorieën die de leerstellingen van de katholieke kerk uiterst verdacht maken.
Het leest zo lekker, dat je je soms laat afleiden door de jolige details en meent dat het met grove (stijl)middelen ridiculiseren van de katholieke orthodoxie het doel van de schrijver(s) van het boek is. Dat deze nog steeds onbekende auteurs (verder hier: auteur) er minder orthodoxe, namelijk vrijzinnige of erasmiaanse opvattingen op nahouden, is reeds eerder vastgesteld.1
Nooit eerder evenwel is aangetoond uit welke bronnen de auteur geput heeft voor de opvattingen die in de Historie geventileerd worden. Twee van die bronnen zullen hier aan de orde komen.

De woede van Broer Cornelis

Dat Broer Cornelis preekt, zal lezers van de Historie nauwelijks zijn ontgaan. Dat hij woedend is, ook niet. De auteur noemt elf oorzaken van die woede. Ik zal die hier samenvatten. Het getal elf, overigens, moet in de gaten gehouden worden vanwege de connotaties die het volksgeloof eraan toegekend heeft. Het is niet alleen het gekkengetal, maar ook het getal van wellustigen en de duivel zelf.
In eerste instantie richt Broer Cornelis' woede zich op het stadsbestuur vanwege de bedelverordening. De stedelijke overheid van Brugge wilde in het leger der behoeftigen de bokken van de schapen scheiden en hen die konden werken, laten werken voor hun levensonderhoud. Zij die dit weigerden, konden opkrassen en de werkelijk behoeftigen zouden van stadswege bedeeld worden. Het katholieke aalmoezenstelsel werd uitgehold, want bedelen, schooien, werd verboden.
Het stadsbestuur was tot deze simpele en fraaie oplossing van het armenvraagstuk gekomen door het tractaat van J.L. Vives De inventione pauperis. Er waren echter lieden die dit helemaal geen fraaie oplossing vonden, maar moord en brand riepen bij de gedachte alleen al. Bedelmonniken bijvoorbeeld, want vooral zij werden geacht op een andere, actievere wijze aan de kost te kunnen komen. De auteur vermeldt ook nog dat door dit plan de bedelarij in een kwaad licht kwam te staan en daar hadden de toen grauwgerokte minderbroeders ook geen baat bij.
Een andere reden voor Broer Cornelis' gram komt voort uit het onderzoek dat deze zelfde magistraten houden omtrent zijn Secrete Penitentie. Dat hij jonge, naakte vrouwen een lichte tuchtiging met de roe toediende om ze te straffen voor onkuise gedachten en gedragingen, deed zijn naam geen goed. Er wordt zelfs gesuggereerd dat hij daarom verbannen zou zijn uit Brugge.
Een andere grief die zijn toorn opwekte, was de onwil van het stadsbestuur om mee te werken aan de contrareformatorische maatregelen die de bisschop en de inquisiteur bedachten tegen de afvalligen, ja zelfs het oogluikend toestaan van `propaganda' van hervormers. Het is met name de tolerante houding van het stadsbestuur die Broer Cornelis verkettert.
Als hij aan de gevolgen van deze tolerantie denkt - en daarover preekt - verliest hij elk gevoel voor maat. Deze opwinding leidt tot tieren en schelden, stampvoeten, gooien en smijten, trillende handen en vrijwel onverstaanbaar geschreeuw. Hij raakt volledig buiten zinnen:

Van dit gruwelick tyrannich propoost wiert het volck soo vervaert en beangst dat de sommighe al omsiende uut de kercke wech liepen. Sommige maecten cruycen met heurlieder vingheren, segghende: Godt seghene ons, och God behoede ons. Sommighe weenden en sommige kinderen krijsten van vervaertheyt om dat hy so yselick schreemde, riep, smeet, stampte, spronghe en spartelde soo datmen achter straten seyde: B. Cornelis wert voorwaer dul ende sinneloos. Godt de Heere wil hem bystaen en zijn sinnekens bewaren! (Historie, 109v-110r).

Lijkt deze woede al schier onovertrefbaar, Broer Cornelis speelt het klaar nog verder te gaan, alsof hij van de duivel bezeten is:

Hier hadde B. Cornelis wederomme een nieuwe oorsake om afgrijselicken te donderen en te blixemen, ha het scheen dat hy helsch vier wilde spugen. Want hadde hy te vooren in zijn sermoonen maer gheschenen verwoet, dul, sot en sinneloos te zijn, soo en heeft hy hem nu niet anders gehadt dan of hy metten duvel vander hellen beseten ware (Historie, 137r).

[Toen] sachmen en hoordemen aen B. Cornelis in zijn sermoon alsulcken misbaer, gruwelickheyt, dullicheyt, uutsinnicheyt en verwoetheyt, alsmen oyt aen eenighe besetene menschen soude connen of moghen sien en hooren. Hy hadde hem wederomme met spartelen, schudden en smijten datmen sorghde dat hy met den predicstoel van boven neder ghevallen soude hebben, [...] (Historie, 139r).

Zo schetst de auteur de uitzinnige, helse woede van Broer Cornelis op de kansel.

  Woede en Stoa

Woede is een akelige kwaal. De nadelen van woede worden wel het uitvoerigst uitgelegd door de stoïcijn Seneca. Hij wijdde een heel tractaat aan deze gemoedstoestand, getiteld: De Ira.2
Deze verhandeling in dialoogvorm is een van de weinige werken over de woede op een redelijk niveau. Het bijzondere aan De Ira is ook dat slechts één passie centraal staat, en niet alle heftige gemoedsaandoeningen samen. Seneca vond blijkbaar dat woede een eigen behandeling verdiende en hij probeerde een theoretische basis te leggen ter 'genezing' van die kwaal. Aangevuld met praktische wenken en voorbeelden is het een bruikbaar gidsje geworden.

Goed, wat zegt Seneca hierover?
Hij rept van een misselijkmakende, abjecte, destructieve passie, die woede genoemd wordt en laat er geen twijfel over bestaan dat woede vreselijk is. Hij is het absoluut oneens met Aristoteles, die zo nu en dan onder bepaalde voorwaarden nog wat positiefs meent te kunnen ontwaren. De mens, als enig rationeel wezen op aarde, mag zich niet laten overmeesteren, zijn ratio niet onklaar laten maken door woede. Zonder ratio raakt de mens aan lager wal, ethisch gesproken. Want alleen door redelijk overleg weet hij het juiste, het goede te doen. Woede spruit voort uit het gevoel te kort te zijn gedaan. De passie neemt de overhand als de mens daar niet zijn ratio bij gebruikt en relativeert, en van passies komt niets dan narigheid. Arrogantie en zelfoverschatting zijn prachtige voedingsbodems voor woede. Want juist opgeblazen, arrogante mensen voelen zich nog al eens misdeeld. In plaats van de `beledigingen' te onderzoeken en hun oorzaak te ontdekken (men kan per ongeluk kwetsen, de belediger kan een nietswaardig persoon geweest zijn - b.v. een knecht, een vrouw, een dwaas - ieder krijgt wel eens zijn vet, nietwaar?) laten zij zich meeslepen. Zij voelen zich beledigd en denken aan tegenmaatregelen. Zij en hun grief worden het middelpunt van het universum. Zij schakelen hun ratio uit en worden woedend. Hun perceptie van de werkelijkheid wordt gekleurd, zij laten zich gek maken, want woede is gelijk aan gekte. De woedende, de homo iratus, mist elke waardigheid, zijn rede wordt immers overvleugeld door woede. Hij verliest zijn stabiliteit. Men vermijdt woede door na te denken. Zelfanalyse, uiterlijke zelfbeheersing (deze leiden vanzelf tot innerlijke zelfbeheersing) en relativeringsvermogen behoeden je voor toorn.
Kernpunt van Seneca's verhaal is de opvatting: woede is slecht en alles wat uit haar voortkomt, is dus ook slecht. Uitlatingen lijden onder een verminderd waarheidsgehalte, want woede vertroebelt de juiste beoordeling van de realiteit. Het is een irrationele aangelegenheid en irrationaliteit is strijdig met de deugd. Gevolgen zijn hysterische onverdraagzaamheid en gebrek aan zelfbeheersing. Ondeugdelijk wordt men ervan, slecht. Toornigen deugen niet, kwaad volk kortom.
Iemand die dus als iratus gepresenteerd wordt, wordt bijgevolg gepresenteerd als een slechterik.
En Broer Cornelis is tot ons gekomen als iratus. Hij heeft een aantal grieven, schuwt elk onderzoek, weigert afstand te nemen en laat zich niet alleen op zijn preekstoel volkomen gaan. Dit laat zich staven met de volgende uitspraak van Broer Cornelis zelf:

Ba de een tijt ist my te verwijten, dat ick altijt stae en basse ghelijck een hont op den preeckstoel. Dander tijt ist my te berespen en te segghen, dat ick geen Schrifture en prece. [...] Ba en somtijts ist my oock te verwijten, dat ick stae en kijve ghelijck de quaey wijfs op de garen marct. Op een ander tijt ist, dat ick dickwils met stront en schijten besich en onledich stae. Dan ist, dat ick altemits wat vuylick spreke in mijn sermoonen. Ba wiens schult is dat? (Historie, 180r)

De schuld legt Broer Cornelis bij de Brugse erasmianen of christelijk-humanisten, die niet alleen verantwoordelijk moeten worden gehouden voor de koers van het stadsbestuur, maar ook voor De historie van B. Cornelis.
Deze erasmianen kenden De Ira via de uitgave van Seneca's verzameld werk door Erasmus in 1515. Dit is namelijk ook de uitgave die Calvijn en Coornhert gebruikten, de eerste voor zijn De Clementia, de tweede voor zijn Zedekunst.3 Ook zijn het deze erasmianen, `daer dese stat van Brugghe, Godt betert, vol af is' (Historie, 17v) die door Erasmus op het idee zijn gebracht om Broer Cornelis aldus in zijn hemd te zetten. Onder invloed van Seneca's beroemde dialoog kwamen de auteurs van de Historie tot de schildering van een iratus, wiens gedrag abject is. 

Homilie

Dat deze iratus zich laat gaan op de preekstoel, maakt het alleen maar erger. Want daar gelden strengere normen dan in het dagelijks leven. De hervormers, zowel katholiek als protestant, hechtten namelijk groot belang aan preken. De preek krijgt een quasi-sacramentele status: `Preaching was not mere instruction; it was the declaration of forgiveness of sins'.4 Een predikant is voor het bewaren en stichten van de vrede net zo belangrijk als een vorst. En aangezien de geest van een spreker zich weerspiegelt in zijn woorden (talis oratio, qualis vita, of zoals Erasmus zegt: talis vir, qualis oratio), ja, zelfs in zijn houding, dient de predikant Christus, die zelf weer het beeld van God is, in hart en ziel te bewaren om de ware geest van Christus in zijn preek tot uiting te kunnen brengen.5
Vergelijk dat met Broer Cornelis. Hij preekt, om te beginnen, erg `lichamelijk': hij gilt, brult, schreeuwt en gebaart. Hij springt, schudt (aan de preekstoel?) en gooit met dingen. Hij imiteert wapengeweld, kortom van enige klerikale waardigheid geen spoor. En dan heb ik het nog niet over het register dat hij bezigt: zijn taalgebruik zou in onze tijd op schuttingen en in openbare toiletten niet misstaan.

Ba ick gheefse mijn schijt gat te cussen, ba mijnen vijster, mijnen stinckaert of mijnen kackaert te cussen, die vande Confessie van Augsburch, met heur vermaledide twee specien, met heur duvels nachtmael, ba ick geefse mijn vuyl bescheten eersgat te cussen, ba en ic schijte in huer twee specien! (Historie, 136v)

Hij misbruikt zijn kansel om politiek te bedrijven, spreekt onwaarheid, misleidt het kerkvolk. Het minst van alles preekt hij Gods woord. Het minst van al leert hij het kerkvolk over de Enige Weg, de naastenliefde en andere christelijke deugden.

Ba, siet doch hier eens: hey om rechs een huerken dat ick just preken mach, soude ic mijnen tijt gaen staen verslijten met schrifture te preken? [...] Ba hola, ja, en ist nu een tijt om met schriftuere besich te staen? Ou, ba, men behoort nu alomme anders niet te preken dan alleenlick tegen dese ketters, kerckroovers, beeldestormers, outaerbrekers, sacramentschenders en vonteschijters. (Historie, 151r)

Hij is overtuigd van zijn eigen voortreffelijkheid, hij permitteert zich ongehoorde vrijheden waar het Christus betreft.

Ou, ba hadde doch Christus dien Erasmum de vrientschap ghedaen, ende hadde geseyt: "Ick ende de Vader zijn twee, ende die my siet, die en siet byloo den Vader niet". [...] Ou, ba hadde doch Christus dat eens gepeynst ghehadt te segghen, om Erasmum ende alle sijn Erasmianen, Servetianen, Arrianen, Campanisten ende andere Trinitarisen vrientschap te doen, hy soudet geerne geseydt hebben, ba dat weet ick wel, want hy was veel te goet. (Historie II, 345)

Zijn uitleggingen van de Schrift mogen gerust `opportunististisch' heten, hij leest wat hij nodig heeft.

Den .12. April, alst goeden vrydach was, predicte b. Cornelis de Passie Christi, ende als hy daer mede ghecommen was tot daer die Joden riepen tot Pilatum: "Cruyst hem, cruyst hem! Want wij hebben een wet, ende na die wet moet hy sterven," so seyde hy: ba, goeliens, hoe wel dat ons Heere eenen onnooselen of een onschuldigen doot aenghedaen wert, soo hoort ghy en verstaet nochtans daer uut wel, datter altijt wetten of rechten zijn gheweest om die heretijcken te dooden. (Historie, 40r - 40v)

Hij beledigt de hervormers vanwege hun uiterlijk en gebruikt oneigenlijke argumenten om hun leerstellingen te veroordelen.

Wat was doch uwen Luther, met zijn viercant boeren aensichte? Wat was doch uwen Calvin, dat deurtrocken Advocaetken? En uwen Mennon, dien gheveynsden hypocrijt? Ba gheen van heur allen en soude niet een arm crepel peert hebben connen ghenesen. Ba hadde doch uwen Hermannus soo veel abelheyt gheconnen, dat hy my van mynen rooden neuse een witten neuse hadde connen maecken. (Historie, 200v - 201r)

Dit alles getuigt al niet van een rein en christelijk gemoed, maar deze uitlatingen zijn ook nog eens in strijd met de eis van gepastheid, decorum. 

Homilie en Erasmus

Er zijn ongetwijfeld honderden boeken die een gedragslijn voorschrijven voor priesters en predikanten, maar de Ecclesiastes van Erasmus verdient hier de meeste aandacht, omdat de auteurs van de Historie uit de erasmiaanse hoek afkomstig zijn. In de Ecclesiastes, sive De ratione concionandi schrijft Erasmus dat voor een predikant een rein gemoed, een hart gezuiverd van ongerechtigheden, een smetteloze levenswandel en een gezonde afstand tot de wereld onontbeerlijk zijn.6 Een exemplarisch goed mens dus.
De Ecclesiastes is ingedeeld in vier boeken. In het eerste worden aard en wezen van de kanselredenaar beschreven. In het tweede en derde boek wordt ingegaan op retorica en inventio en hoe de gewone retorica toe te passen bij de `gewijde eloquentie'. In het vierde boek geeft Erasmus een topicon, een lijst van mogelijke onderwerpen, met een `samenvatting' van de christelijke waarheid volgens Erasmus.
Dat de Ecclesiastes niet het werk is geweest van een `eindelijk vermoeide geest, die niet meer scherp reageert op de noden van zijn tijd', zoals Huizinga meent,7 maar juist in een enorme behoefte voorzag, blijkt uit de populariteit van het werk. De eerste druk had een oplage van 2600 exemplaren. Ondmiddellijk daarop volgden roof- en herdrukken.8 Nausea's Memorandum voor het Colloquium te Worms (1540) bevat onder meer een boekenlijst als basis voor de klerikale opleiding. Naast de Schrift, Augustinus' De Doctrina Christiana en Thomas van Aquino's Compendium, noemt hij ook de Ecclesiastes. Ook op het Concilie van Trente zouden Erasmus' ideeën aangaande preken en predikanten de nodige invloed gehad hebben.9 Een tamelijk goed gewaardeerd en wellicht ook invloedrijk werk dus.
De preek, zegt Erasmus, is de belangrijkste `daad' van de kerk. Naar de mening van Erasmus dient een preek te worden gehouden in de geest van de `Philosophia Christi'. In de preek draagt men niet alleen kennis over van de bijbel, Christus en de leer van de Kerk, maar spoort men ook aan tot het gebruiken van die kennis ten behoeve van een christelijke levenswandel. De predikant moet dus niet alleen volledig op de hoogte zijn van de Schrift, maar ook de correcte interpretatie weten uit te dragen door middel van de retorica.10 De gewijde eloquentie verschilt echter soms van de `gewone'.
Ook Quintilianus en Cicero zeggen iets over het karakter van de redenaar en de invloed die dat heeft op zijn spreekvaardigheid.11 Ook zij menen dat je uit de spreekwijze kunt opmaken hoe betrouwbaar een spreker is, maar Erasmus stelt veel hogere eisen aan het karakter van de redenaar, vooral met het oog op het bewaren van het decorum.

Ter definiëring van de predikant die ethisch gesproken goed is, draagt Erasmus de zeven deugden aan.
De vier klassieke hoofddeugden dus naast de drie christelijke deugden (geloof, hoop en liefde).
Voorzichtigheid (prudentia) zorgt ervoor dat hij de juiste dingen op de juiste wijze zegt. In feite komt deze deugd in het kader van de predikkunst neer op decorum tot in het extreme. Een goed predikant moet rekening houden met de omstandigheden van tijd, plaats en persoon, om op gepaste wijze te kunnen spreken.12 Trouwens ook bij de interpretatie van de Schrift mag hij het gevoel voor decorum, het gepaste, niet uit het oog verliezen.
Dit betekent dat je dus niet op de wijze van Broer Cornelis de Tien Geboden mag misbruiken bij de verdediging van de heiligenverering. Wanneer de protestanten menen dat er geen heiligenbeelden mogen worden gesneden, kun je niet hun opvattingen op dit punt weerleggen door middel van een scheldpartij en een drogredenering.

Hey snoo verraders en arghe valsche duvelsche generatie. Ou, en staeter niet inde Tien geboden: Eert Vader ende Moeder? Ba behoort Gode alleen alle eere toe, waer wildy dan met dit ghebot blijven? (Historie, 185r)

Dogma's, moraal en gezond verstand en de context zijn essentieel om tot de juiste verklaring te komen.
Maar vooral dient een predikant rekening te houden met zijn publiek: spreek aangepast aan je publiek, en bedenk wat gepast is.13 Geen kletspraat dus, geen leugens, geen ophitserij, geen politiek.
Erasmus is er vast van overtuigd dat het gevoel voor decorum een van de redenen was voor Christus' succes.14 Logisch dat hij van een navolger van Christus dezelfde eigenschap eist.15 Zonder prudentia is een kanselredenaar nergens. Niets ter wereld kan hem dit leren. Zonder deze voorzichtigheid kunnen alle regeltjes van de kunst hem niet helpen. Zonder voorzichtigheid dreigt altijd het gevaar van slecht en aanstootgevend spreken. Alleen de afwezigheid van een zuiver hart maakt het nog erger. Wanneer dat ontbreekt, zijn al zijn andere kwaliteiten als wijn vermengd met gif.16
Verder wijst hij nog op moed. Moed (fortitudo) heb je nodig om je geloof te bewaren, niet ten prooi aan de wanhoop te vallen. Bovendien kun je met behulp van moed de aanvallen van de "wereld" doorstaan.
Ook rechtvaardigheid (justitia) is onmisbaar, je bent per slot van rekening herder. Als je op de kansel onrechtvaardig oordeelt, berokken je meer kwaad dan een ander, niet alleen omdat via de kansel meer mensen te bereiken zijn dan via de roddelhoek, maar ook omdat een priester-predikant op die wijze zijn autoriteit misbruikt.
En daarnaast dien je de matigdheid (temperantia) te betrachten: om al te heftige gemoedsaandoeningen te ontlopen, die je op een verkeerd spoor kunnen zetten. Iets waaraan Broer Cornelis zich bepaald niet houdt.

Naer dese Passie te preken, seyden sommige lieden dat B. Cornelis geen sake qualicker predicte dan die passie, om dat hy selven te seer ghepijnt ende ghepassijt is. Sommighe andere seyden: "Hy en can gheen saecke beter prediken dan de passie, want hy stict vol passien." (Historie, 249r)

Erasmus' mening dat al te heftige emoties de blik vertroebelen,17 staaft Broer Cornelis met de mooiste bewijzen. Volgens Erasmus is een predikant in de eerste plaats leraar. Hij moet boven alles de Waarheid, de leer (de doctrine) en de sacramenten verduidelijken voor de gewone gelovige. En het overtuigen staat in dienst van de leer, zijn overtuigingskracht dient een goed doel: het opwekken van de liefde tot God en de naaste.
De rode draad in Erasmus' Ecclesiastes wordt gevormd door het begrip prudentia, gepast optreden, want uit zijn optreden is het wezen van de predikant te lezen. Een slecht mens kan, naar zijn idee, nooit een goed predikant zijn. Je niet gedragen, de beest uit hangen op de kansel, dat is dus precies wat Erasmus vreselijk tegenstaat. Leg je Broer Cornelis naast het ideaal van Erasmus, dan zie je dat hij op ieder punt tekort schiet. Hij houdt zijn fatsoen niet, nooit en nergens, zelfs niet als hij met het Woord Gods zelf bezig is.   

Besluit

Dat de auteur weloverwogen tot een schildering van een boze bedienaar van het woord gekomen is om zijn tegenstander te treffen en dat hij dus de opvattingen Erasmus en Seneca in zijn achterhoofd had, valt op te maken uit het commentaar.
Ten eerste het commentaar dat hij levert vanuit de marge. Daar geeft hij telkens weer van zijn afkeer en afkeuring blijk.
Ook valt hij in de tekst regelmatig uit zijn rol van droge chroniqueur. Maar belangrijker nog zijn de voorbeelden van `erasmiaanse lering' die opgenomen zijn in het boek: de brieven van Lindius. Daarin geeft hij door voorzichtige formuleringen blijk van gematigde, tolerante standpunten op grond van scrupuleus bronnenonderzoek, interpretatie van geschriften `met behoud van context' en onbevooroordeeldheid. En daar geeft de auteur te kennen in welk hoekje hij zijn boekje schreef.
De Historie van B. Cornelis laat een woedende predikant zien, die met behulp van grove middelen belachelijk lijkt te worden gemaakt. Broer Cornelis moet echter vooral gezien worden in het licht van Erasmus' opvattingen over preken, met Seneca's ideeën over woede in het achterhoofd. Dan pas zie je dat niet de botte bijl, maar de chirurgische laserstraal gehanteerd is om de onverdraagzaamheid en het onverstand in de wortel aan te tasten.

NOTEN

1
Zie hiervoor K. Bostoen: 'Broer Cornelis en zijn historie: een politieke satire.' In: Literatuur 1 (1984), pp. 254-261; K. Bostoen: 'De identificatie van Thomas, Subdecanus Salisberiensis'. In Secrete Penitentie 11 (1992), pp. 33-34; Nationaal Biografisch Woordenboek Dl. 14 (1992), kol. 79-89.
2
L.A. Seneca: Dialogorum Libri duodecim. Recognovit brevique adnotatione critica instruxit L.D. Reynolds. Oxonii, 1977. Voor een vertaling in een moderne taal, zie Idem: `De la colère'. In: Dialogues. Tome premier. Texte traduit par A. Bourgery. Paris, 1922, pp. 1-109.
3
Calvin's commentary on Seneca's De Clementia With introduction, translation and notes by F.L. Lewis Battles and A.M. Hugo. Leiden, 1969, pp. 32-33. D.V. Coornhert: Zedekunst, dat is wellevenskunste. Vermids waarheyds kennisse vanden mensche, vande zonden, ende vande dueghden nu alder eerst beschreven int Neerlandsch. Uitgeg. en van aant. voorz. door B. Becker. Utrecht, 1982, pp. 85-92.
4
R.G. Kleinhans: 'Ecclesiasters sive de Ratione Concionandi.' In: Essays on the Works of Erasmus. Ed. R. L. Demolen, New Haven and London, 1978, p. 257.
5
Kleinhans, p. 260. Vergelijk Erasmus' Adagium: Talis vir, qualis oratio.
6
Desiderius Erasmus: Opera Omnia. Tomus quintus. Complectens [...] Ecclesiastes, sive De ratione concionandi. Hildesheim, 1962. Fotomech. herdruk. Desiderius Erasmus: Opera Omnia. Recognita et adnotatione criticia instructa notisque illustrata. Ed. J. Chomarat. Ordinis quinti, tomus quartus. Amsterdam [enz.], 1991.
7
J. Huizinga: Erasmus. Rotterdam, [s.l.], p. 205.
8
Kleinhans, p. 266 (noot).
9
Kleinhans, pp. 263-264 en 266 (noot).
10
J. Chomarat: `L'"éloge de la folie" et Quintilien'. In: l'Information litteraire 2 (1972), p. 81.
11
Quintilianus: De Institutio Oratoria boek 6, 8, 11 en 12; Cicero: De Oratore en De Inventio-ne.
12
Erasmus 1991, p. 8.
13
Ecclesiastes, p. 14. Zie ook Weiss, p. 87.
14
Christus is natuurlijk ook het vleesgeworden woord van God, Sermo Dei.
15
J.M.Weiss, 'Ecclesiastes and Erasmus. The Mirror and the Image'. In: Archiv für Reformationsge-schich-te 65 (1974), p. 87. Hij verwijst onder andere naar Eras-mus' Ratio seu methodus compendio perve-niendi ad veram theologiam. Darm-stadt, [1967], pp. 228-232 en 252-256. De Ratio bevat inderdaad vele lofzangen op de bijzonder effectie-ve en bijzon-der mooie stijl van Christus.
16
Weiss, pp. 94-95.
17
Ecclesiastes, p. 16.