WAAROM, WAARTOE EN HOEZO DIT TIJDSCHRIFT?

In de Nederlandse literatuurgeschiedenissen wordt de satire stelselmatig verwaarloosd. Het zou te ver voeren op de oorzaken hiervan grondig in te gaan, maar een feit is dat zelfs een sprankelende Nederlandse satire (en gelukkig is hieraan geen gebrek!) een laag aanzien geniet. Terwijl kosten noch moeite worden gespaard voor de gezette studie van voorspelbare ridderavonturen (driewerf hoera voor de schone jonkvrouwen, draken, reuzen en dwergen!) en voor de uitgaven van oervervelende klassieke tragedies, tranenrijke sentimentele romans, misselijk makende bruiloftsdichten en weeë herders- en duinzangen met een ritme zo gezwind als dat van een nijlpaard dat zich op de mulle zandgronden rond Kraantje Lek vertreedt, is de studie van de satire afhankelijk van de welwillendheid van een enkeling die er zijn geld en tijd in wil stoppen, zonder er ooit meer uit te halen dan enig leesplezier.

Zo kan men over de hekeldichten van onze grootste klassieke dichter nauwelijks iets lezenswaardigs aantreffen en wie zich met de werken van de achttiende-eeuwse satiricus Jacob Campo Weyerman bezighoudt, wordt steevast gestraft met verbanning naar het buitenland of met nog iets schoonschijnenders. Kortom, geen enkel literair genre wordt in de academische wereld met meer argwaan, afkeer en angst-voor-een-mislukte-carrière bekeken dan de satire.

Het is niet onbegrijpelijk: de satire laat als geen ander genre haar lezers kennis maken met de werkelijkheid in het verleden en aangezien de huidige werkelijkheid in Nederland niet verder teruggaat dan 1940, zou het voor historici van allerlei pluimage die leven van hun lezers voortdurend stroop om de mond te smeren, een te grote inspanning vergen om hun publiek iets onbekends te bieden, nog afgezien van het feit dat ze zelf nooit iets nieuws kunnen verzinnen en allerminst in die werkelijkheid geïnteresseerd zijn.

Het valt dus te voorzien dat de lezers van dit blad tot `het overblijfsel van Israël en de ontkomenen van het huis Jakobs' zullen behoren. Toch zouden er heel wat meer lezers te strikken zijn, indien de leden van de redactie zich maar wilden tooien met, zoals een satiricus van vroeger dit treffend verwoordde, de "Vastenavontseertytelen" van PROFESSOR DOCTOR. Zo eerde zeker tijdschrift in zijn eerste jaargang zijn redactieleden met deze academische titels (kennelijk geheel ten onrechte, want vanaf de tweede jaargang waren die titels verdwenen), maar hun gewichtigheid legde de dure sigaren rokende en de zich in de handen wrijvende uitgever geen windeieren. Hoewel dit tijdschrift flink wat geleerde wind door zijn kolommen laat waaien, waren binnen de kortste keren al zijn concurrenten noodlijdend. Zover dus is dit land reeds gezonken.

Hier rest waarlijk weinig hoop. Voor de onuitgegeven en nauwelijks bekende satires en voor de geleerde artikelen die deze redactie van plan is de komende tijd openbaar te maken, beroept zij zich intussen op het voorbeeld en de woorden van de antieke dichter Antimachos van Colofon. Toen deze Griek (van wie boze tongen ooit hebben beweerd dat van zijn poëzie om begrijpelijke redenen geen snipper is overgeleverd) eens het grote publiek had uitgenodigd om de voordracht van zijn onsterfelijke heldendichten bij te wonen, en bemerkte dat de een na de ander, behalve de wijsgeer Plato, er niets aan vond en verdween, riep hij uit: "Ik zal doorgaan met lezen, want Plato alleen is mij veel meer waard dan de grote massa". Hiermee is dan ook meteen het probleem van deze redactie geschetst: waar haalt men `in deze gezellige moerasdelta' zo gauw een Plato vandaan? Wie hem weet te vinden, mag het zeggen.

Hoe lang dus zal dit tijdschrift zonder één enkele betalende abonnee kunnen bestaan? Twee jaar? Tien jaar? Hoe vaak zal het verschijnen? Twee maal of drie maal per jaar? De redactie weet het niet.

Het enige dat zij weet, is dat het voortbestaan van dit blad niet afhankelijk is van zijn lezers en evenmin van bemoeizuchtige overheidsdienaren die niets anders nastreven dan dat men hun nog veelvuldiger de hielen zal likken als zij anderen hebben gedaan ten einde hun huidig aanzien te verwerven. De enigen die het voortbestaan van het blad waarborgen, zijn dus het noodlot, de uitgever en de redactie.

Wie een bijdrage wil leveren aan ons blad - onder pseudoniem of onder eigen naam - is welkom, op voorwaarde dat die bijdrage te maken heeft met de Nederlandse satire van vroeger en nu, de inhoud enig peil heeft en men zich aan de kopij-aanwijzingen op de achterkaft houdt.

Dus, voor zolang het duurt: met vriendelijke groet!

De Redactie