OM TOT REGTE KENNIS VAN ZAAKEN TE KOMEN!

De satire Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat (1798) van Gerrit Paape nader beschouwd

Door Peter Altena

In 1798 verscheen Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat van Gerrit Paape (1752-1803) die, volgens de titelpagina, `het Frans vrij gevolgd' had. Pas in1985 werd deze politieke satire van de briljante veelschrijver Paape aan de vergetelheid ontrukt door P.J.Buijnsters die een herdruk van de tekst bezorgde in de Griffioen-reeks. In het nawoord bij de herdruk, veronderstelt Buijnsters dat tekst en auteur het slachtoffer geworden zijn van een moedwillig vergeten. Met zijn herdruk heeft Buijnsters Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat en Gerrit Paape de kans op een mooie revanche gegund.

De Griffioen kende een bescheiden succes. In De Groene Amsterdammer werd opvallend ruime aandacht besteed aan de herdruk. Historici die de afgelopen jaren publiceerden over de omwentelingen van 1787 en 1789, voerden de herontdekte Paape als kroongetuige op en met graagte maakten zij gebruik van de herdruk. In de meeste beschouwingen wenste men meer: op een biografie, een bibliografie en de heruitgave van bepaalde werken werd aangedrongen.

Deze desiderata maken goede kans nog lang desiderata te blijven, als het aan de neerlandici ligt. De klein-neerlandistieke territoriumdrift maakt dat iedereen zich afzijdig houdt als één geleerde zich over een bepaalde auteur ontfermt. Terwijl de gigantische omvang van het oeuvre van Paape juist smeekt om meer handen.

In deze bijdrage richt ik mij op Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat. De herdruk heeft de tekst bijzonder toegankelijk gemaakt. Wat Buijnsters over de tekst schreef, biedt mij een goede gelegenheid om op onbesproken aspecten van de satire in te gaan.

Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat beschrijft opkomst en val van een tot op het bot verwende Willem. Het adellijk ventje ontwikkelt zich, dankzij een gebrek aan opvoeding, tot een jonge aristocraat wiens wil wet is. Willem ontmoet enige tegenwerking, o.a. van een patriotse schoolmeester die hem bij zijn adellijke oren vat en hem een schop voor zijn `adelijk achterkwartier' geeft, maar doorgaans wordt dankzij de nodige smeermiddelen aan Willems grillige wensen tegemoet gekomen. Willem wordt niet als slechterik getypeerd: omstandigheden hebben van hem een domoor gemaakt.

Slecht wordt Willem pas na zijn ontmoeting met de listige Anna die hem tot snode politieke chicanes verleidt. De aristocraat Willem gaat zich uitgeven voor patriot om niet getroffen te worden door het politieke onweer van de burgerlijke revolutie, sterker nog, om onder patriots mom `groter aristocraat te worden dan immer te voren'. Willem slaagt in zijn opzet en zijn revolutionaire ijver brengt hem zelfs in contact met Robespierre. Robespierre draagt zijn geestdrift voor de helse machine van de guillotine op Willem over. Willem introduceert de guillotine in het huishouden, in zijn keuken worden daarmee `vogels of dieren van hun respectieve hoofden ontlast'. Aan het slot van het boek slaat `de rechtvaardigheid des hemels en des volks' echter onverbiddelijk toe: aan het schrikbewind van Robespierre komt een einde en Robespierre zelf wordt onthoofd. Van deze hardhandige ingreep van de `eeuwige rechtvaardigheid' schrikt Willem zich letterlijk dood. Het `tafelguillotinetje' voor keukengebruik wordt tot brandhout gekapt `eer het lijk van Willem nog koud was geworden'.

In zijn nawoord schrijft Buijnsters dat Paape het in zijn satire gemunt heeft op de `aristocraten'. De gedachte aan een politieke sleutelroman waarin de lotgevallen van Willem V verhuld geschetst worden, wordt door de editeur krachtig weersproken. Evenmin mogen we de `aristocraten' vereenzelvigen met de adel. Nee, de giftige pijlen van Paape zijn gericht op `een gehate kliek van onverbeterlijke egoïsten', aldus Buijnsters. Die boeven kregen de scheldnaam `aristocraten' in 1798, behalve door Paape, ook door Wolff en Deken naar hun hoofd geslingerd.

Deze bepaling van de slachtoffers van de satire van Paape is niet erg bevredigend. Daarvoor klinken er in de aanduiding die Buijnsters geeft, te veel polemische tonen mee. Men zou willen weten wie die `aristocraten' dan zijn.

Het manco van Buijnsters' interpretatie van Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat wordt veroorzaakt door een triviale omstandigheid: de datering van de tekst. Over het jaar van verschijnen bestaat uiteraard geen misverstand, maar 1798 is zo'n turbulent jaar dat een situering van de tekst in dat jaar te globaal is om bij de interpretatie werkelijk houvast te bieden. Liefst twee staatsgrepen telde 1798 en wie met de ene staatsgreep instemde, keurde de andere af. De staatsgreep van 22 januari, die radicale patriotten als Pieter Vreede en Wybo Fijnje op het pluche bracht, werd na enkele maanden, op 12 juni, gevolgd door een coup onder leiding van Herman Daendels, de maarschalk van Holland. Die tweede staatsgreep maakte een eind aan het `Schrikbewind' van Vreede c.s. en daarmee aan het revolutionaire radicalisme van de Bataafse Republiek. De gematigde krachten kregen in juni de overhand en luidden een periode van restauratie in.

De eerste staatsgreep die zijn maecenas, vriend en geestverwant Wybo Fijnje aan de macht bracht, kon op de luidruchtige steun van Paape rekenen, terwijl de omwenteling van juni 1798 niet alleen Fijnje en Vreede trof, maar ook de man die zijn lot zo nauw verbonden wist met dat van Fijnje. Paape, die de eerste staatsgreep nog toejuichte, koos na de tweede - als na de smadelijke nederlaag van de patriotten in 1787 - voor literaire en wijsgerige ballingschap en formuleerde vervolgens zijn bezwaren tegen de geest van de eeuw.

Voor een goed begrip van Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat is het daarom noodzakelijk te weten in welke maand van 1798 de tekst precies verscheen. Dan is het mogelijk te bepalen op welke kennis van de politieke actualiteit de satire een beroep doet.

Het antwoord op die vraag is te vinden in de Friesche Courant. Zoals bekend, was Paape als held van de Bataafse revolutie op 6 september 1796 benoemd tot raadsheer bij het Hof van Friesland te Leeuwarden. Paape, weliswaar geschoold door het leven en de revolutie, kon niet bogen op juridische kwalificaties. Dit gebrek, dat hij deelde met enkele andere raadslieden bij het Hof, wreekte zich in 1797 toen het Hof zéér revolutionair, maar, juridisch gezien, nogal dubieus reageerde op het volksoproer in Kollum. De hardhandige bestrijding van dat Oranje-getinte oproer wekte vooral bij gematigde patriotten grote afkeer. De gerechtelijke actie in Leeuwarden werd vergeleken met de gruwelen van het Jacobinisme. Paape, die als raadsheer verantwoordelijkheid droeg voor de onderdrukking van het oproer, liet zich in de Friesche Courant niet onbetuigd. De afrekening met de opstandige `Oranje-slaaven' had hij niet alleen als gezagsdrager mogelijk gemaakt, bovendien schreef hij in de Friesche Courant pathetische verslagen en verzen, die in felle kleuren de snode opstandelingen en de nobele verdedigers van het vaderland schilderden. Oók keerde hij zich in de Friesche Courant tegen de smadelijke vergelijking met de Jacobijnen en verdedigde hij de maatregelen die het Hof van Friesland genomen had.

Aan de carrière als raadsheer kwam op 12 oktober 1797 een voortijdig einde, zoals Buijnsters meedeelt. Zijn betrokkenheid bij het neerslaan van het `Collumer oproer' en zijn journalistieke verdediging ervan zullen aan dat échec niet vreemd zijn. Ook in nationaal verband ziet men in 1797 matiging in de mode raken en de radicale patriotten naar de achtergrond gedrongen. Hoewel zijn officiële rol in Friesland uitgespeeld leek en Paape zich naar Den Haag begaf, blijft zijn aanwezigheid in de Friesche Courant onmiskenbaar. Al was het maar omdat nieuw werk van Paape er trouw in wordt aangekondigd. De uitvoerige berichten van de Haagse correspondent, die in de Friesche Courant verschijnen, verraden bovendien de signatuur van Paape.

De Friesche Courant deelde met Gerrit Paape - of moeten we zeggen: door Paape - het enthousiasme voor de radicale staatsgreep van 22 januari.

Behalve lof voor het nieuwe bewind en duistere portretten van de afgezette machthebbers vinden we in de Friesche Courant na de staatsgreep nog een andere blijk van instemming met de coup van 22 januari. Het vignet van de krant bevat kort na die belangrijke datum een veelzeggende afbeelding van een knots, die neerdaalt op enkele zieltogende wolven. De knots, die herinnert aan de tot mythe geworden vrijheidsstrijd van de oude Bataven, is voorzien van de datum 22 januari 1798. In de radicale staatsgreep herleeft verloren gewaande moed. De wolven symboliseren de verscheurende `Tweedragt' waarmee sinds kort afgerekend is.

De Friesche Courant van dinsdag 20 maart 1798 bevatte twee berichten die goed documenteren dat de staatsgreep van 22 januari ook op lagere niveaus effect sorteerde. Was Gerrit Paape in oktober 1797 in ongenade gevallen, op die 20ste maart kon gemeld worden dat het Uitvoerend Bewind der Bataafse Republiek goedgevonden had `de Burger Gerrit Paape' te benoemen `tot Eerste Commis bij een der Bureaux van het Agentschap van Nationaale Opvoeding'.

Dat de bordjes verhangen waren, bleek nog uit het vervolg dat het Kollumer oproer kreeg. De krant meldde dat Jan Binnes, die begin 1797 als enige oproerkraaier geëxecuteerd was, zich erover beklaagd had dat hij `daar er zo veele neffens hem aan den zelfden gruwel van Oproermaaking schuldig waren, alleen ter dood gebragt, en dus het Slagtoffer onder zo veelen zou worden!' Onvermeld bleef dat men van meer executies werd afgehouden door het reusachtig rumoer, dat de terechtstelling verwekt had, en de verwijdering van radicalen uit rechtsprekende colleges. Nu de radicalen weer aan de macht waren, kon de vertwijfelde uitroep van Jan Binnes serieus genomen worden. Op zaterdag 17 maart had het Hof van Justitie `aan den wensch der diestyds beledigden Frieschen Volks wederom RECHTVAARDIG [...] voldaan' en Salomon Levy de doodstraf doen ondergaan.

De Nederlandsche Aristocraat (Atlas van Stolk, Rotterdam, nr. 4602). Of we in het bolle gezicht dat van Willem V mogen herkennen? Deze afbeelding, die wordt gedateerd op 1785, toont een `aristocraat' met talloze attributen van heerszucht en bedrog, waaronder MACHIAVEL als lijfboek. Aristocraat

Hoewel Gerrit Paape in 1798 in 's-Gravenhage woonde, lijkt zijn rol in Friesland en in de Friesche Courant allerminst uitgespeeld. Mogelijkerwijs trad hij als Haags correspondent op. In elk geval wordt voor al zijn werken in deze krant geadverteerd. Matthijs Koon, die de Friesche Courant `in de groote Kerkstraat te Leeuwarden' uitgaf, adverteerde in nummer 52 van dinsdag 1 mei 1798 van zijn krant, dat bij hem te koop was:

HET LEVEN EN STERVEN VAN EEN HEDENDAAGSCHE ARISTOCRAAT, groot Octavo, met deszelfs Portret en kleuren; behelzende veele Satyres en waarheden, die het Volk weeten moet, om tot regte kennis van zaaken te komen; door GERRIT PAAPE uit het Fransch vertaald. De Prijs is 25 stuivers.

De advertentie, die in enkele daaropvolgende afleveringen van de Friesche Courant herhaald werd, plaatst de satire van Paape in een tijd, die hem welgevallig moet zijn geweest. Hem was juist een nieuw ambt gegund en in het radicale Uitvoerend Bewind zwaaiden zijn geestverwanten de scepter. Dat de politieke satire van Gerrit Paape een `happy end' kent, behoeft niet te verbazen als men weet dat de satire eind april 1798 het licht zag. Auteur was de kersverse `eerste commis' van het `Agentschap van Nationaale Opvoeding'.

Toen Buijnsters in zijn nawoord bij de herdruk het slot van de satire zwak noemde en daarbij wees op het onloochenbare feit dat eind 1798 de door Paape gehate aristocraten vaster dan ooit in het zadel zaten, veronachtzaamde hij de politieke actualiteit, waar Paape in zijn satire een beroep op deed. De satire van Paape verscheen niet eind 1798 en in Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat is de desillusie van eind 1798 dan ook afwezig.

Kennis van het moment van verschijnen van de Willem-biografie helpt bij de bepaling van de identiteit van de zo ongunstig getypeerde aristocraten.

Na het voorafgaande zal het wel niet verbazen dat de satire zich richt tegen de `aristocraten', die door de staatsgreep van 22 januari terzijde waren geschoven. Wie waren die `aristocraten'? De Friesche Courant van zaterdag 27 januari 1798 liet aan een verslag van de omwenteling vele opgewonden woorden voorafgaan: `Leeve voor altoos de Bataafsche Republiek. Triumph voor alle waare Revolutionaire Vaderlanders'. De overwonnen vijanden zijn `de Aristocraten en Foederalisten, die het volk bederven, om des te veiliger te kunnen overheerschen'. Gezegd wordt dat het land verloren zou zijn geweest als men nagelaten had `de Aristocraatische Foederalisten van hunne troonen' te laten tuimelen.

De aristocratische Willem, deze `hedendaagsche' aristocraat staat in werkelijkheid dus voor de federalisten, die het vóór 22 januari voor het zeggen hadden. Zo conformeert Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat zich aan de nieuwe status quo. Paape propageert het nieuwe bewind door de perfiditeit van het voorgaande te beschrijven, de staatsgreep van 22 januari draagt in de satire het kleed van de `eeuwige rechtvaardigheid'. De satire van Paape vervulde een duidelijke functie in de nieuw ontstane politieke werkelijkheid. Propaganda voor het nieuwe bewind was geen overbodige luxe. Het kon geen kwaad de eigen positie wat te versterken door de tegenstander zwart te maken.

Met deze bepaling van het mikpunt van Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat is alleen iets gezegd over het doel van de satire, nog weinig over de satirische middelen. Het is duidelijk welke politieke uitspraak Paape met zijn satire doet, maar hoe de satire hem daarbij hielp, staat nog te bezien.

Daarbij wil ik de definitie hanteren van Jürgen Brummack. In diens visie wordt de satire gekenmerkt door `Angriff und Indirektheit'. Van betekenis is dat in Brummacks omschrijving de aanval een norm veronderstelt, die uitdrukkelijk geformuleerd kan zijn, maar ook impliciet kan blijven.

De aanval geldt in Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat zonder enige twijfel de `aristocraten'. Een nadere bepaling van de identiteit van de `aristocraten' ontbreekt in de tekst, maar voor de eigentijdse lezer van de satire was zonneklaar dat daarmee gemikt werd op de machthebbers van vóór de staatsgreep van 22 januari. Waar de Friesche Courant de overwonnenen direct bij de naam noemt, wordt in de satire voor een indirecte aanpak gekozen. De lezer diende de hoofdpersoon Willem te substitueren.

Wat wordt de `aristocraten en federalisten' van het type Willem ten laste gelegd? De gewraakte doodzonde is bedrog: volksbedrog door fraai klinkende leugens. De aristocraten zeggen wat men wil horen, om zo hun schandalige ambities beter te kunnen najagen. Willem is wezenlijk een aristocraat, niet slecht, maar dom. Hem wordt het bedrog bijgebracht door Anna die dat op haar beurt van de doortrapte hoogleraar Breinkas geleerd had. Wat Willem zegt, is niet langer wat hij meent. Zo wordt Willem slecht èn populair. Mooie revolutionaire woorden verhullen de pijnlijke waarheid. Het bedrog, dat Willem en met hem de aristocraten pleegden, werd in de Friesche Courant de aristocratische federalisten al eerder verweten: in het nummer van zaterdag 27 januari heette het dat zij het volk bedierven, om het `des te veiliger te kunnen overheerschen'. Het verlangen naar macht deed de aristocraten omzien naar populistische middelen: het volk werd verwend en daarmee willoos gemaakt.

Dat is wat de radicale patriotten in 1797 hadden ondervonden, toen ze langzamerhand terrein verloren aan de federalisten. Dat stond ze tegen in de methoden van de federalisten. De staatsgreep van 22 januari had de politiek gezuiverd van dergelijke bedriegers en hun methoden.

Op verschillende manieren wordt in Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat het bedrog van de `aristocraten' satirisch vergroot.

In de eerste plaats door de typische aristocraat te verbeelden als adellijk zoontje. Weliswaar attaqueert Paape in zijn satire niet de adel, maar het adellijk kleed van de aristocratie vormt een doeltreffende diskwalificatie. Alle adellijke zonden passeren de revue: het extreme standsbewustzijn, dat geridiculiseerd wordt door het in het absurde toe te passen op lichaamsdelen (`burgerlijke vingers',` burgerlijke borst' en `adellijke oren' en een `adellijk achterkwartier'), de maatschappelijke nutteloosheid en sociale schadelijkheid van de adel (Willem vernielt de landerijen van de boeren en leidt als student het leven van een lichtmis) en de adellijke gewoonte om met geld te kopen wat met verstand en recht niet verworven kan worden. Een academische titel en onsterfelijke roem koopt Willem, maar in het geheim weten de `eerste ministers van staat' dat de beroemde academicus een verwaande gek is `die voor zijn gouden rijders en dukaten de naam van gestudeerd en geleerd gekocht en gebedeld heeft'. Door de `aristocraten' te vangen in adellijke clichés wordt de politieke rol van de `aristocratische' federalisten flink in diskrediet gebracht.

De aristocratische misdaad wordt behalve door associatie met de adel nog vergroot door een voor alle oplettende lezers zichtbare vergelijking met de vijand van alle patriotten: het Oranje-huis in het algemeen en Willem V in het bijzonder. Willem ís niet Willem V, maar de voornaam van de `hedendaagsche aristocraat' suggereert in 1798 wel degelijk de nodige gelijkenis. Het geschreven portret van de onnozele Willem, willoos werktuig van het kwade, lijkt niet toevallig op dat van Willem V. De naam van zijn echtgenote, Anna, herinnert sterk aan die van de moeder en voogdes van Willem V, prinses Anna van Engeland, uit het huis van Hannover. Tenslotte meen ik in de scène, waar Willem thuis ontvangen wordt na mishandeling van zijn oren en achterwerk door de patriotse schoolmeester, echo's op te vangen van de aanhouding in 1787 van prinses Wilhelmina bij Goejanverwellesluis. De jurist, die door de ouders van Willem geconsulteerd wordt na de schoolmeesterlijke actie, roept uit: `Ik begeer de uitgestrektste satisfactie die men in dergelijk een geval, in zulk een schreeuwend affront, begeren kan!'. Vroeg de broer van Wilhelmina, de koning van Pruisen, na de beledigende aanhouding in 1787 niet om `eclatante satisfactie'? Dat de gelijkenis tussen Willem en Willem V, tussen het leven van de `hedendaagsche aristocraat' en dat van de Oranjes, eerder gesuggereerd wordt dan expliciet uitgesproken, past bij het indirecte van de satirische aanval.

Indirect is ook de derde manier van satirische vergroting van het aristocratisch bedrog. De ministers van staat, die weten dat Willem een verwaande gek is, noemen hem juist daarom de man, die zij hebben moeten, want:

hij is geenszins bestand om onze kunstenarijen te ontdekken of te ontduiken, en dit is zeer goed om hem tot een werktuig van onze heimelijke bedoelingen en oogmerken te maken.

Die `aristocratische' praktijk om medemensen te gebruiken voor verborgen doeleinden wordt in de satire vooral beoefend door Anna. Over haar heet het:

Reeds hebben wij gezegd dat de freule sterk aristocratisch was en dat het derhalve (want de hedendaagse zin van dat woord sluit ook dat denkbeeld in) haar zeer weinig of niets kon schelen welke middelen zij in het werk stelde om haar adellijke oogmerken zeker en spoedig te bereiken.

Die gewetenloosheid, door Paape met de nodige weerzin `staatkundig' genoemd, stond ook toen - al dan niet terecht - bekend als Machiavellisme. De naam van de Florentijn wordt in de satire van Paape niet genoemd, maar in tal van politieke prenten en polemische beschouwingen is Machiavelli zo vaak de helse raadgever, de theoreticus van het politieke volksbedrog, dat bij het lezen van de satire de gedachte aan Machiavelli onwillekeurig zal zijn opgedoken.

Gerrit Paape (Atlas van Stolk, Rotterdam, nr. 4820 679). Dit portret maakt deel uit van de `Verzameling van Afbeeldingen van Nederlandsche Mannen; beroemd geworden, wegens hunne Moed en Burgerliefde in de jongstledene Beroerten', een revolutionaire portrettengalerij uit 1795. G. Pape

Het Machiavellisme, de gelijkenis met leden van het Oranje-huis en de verheffing in de adelstand van de `aristocraten' versterkten het infame karakter van de ten val gebrachte federalisten.

Tenslotte wil ik er nog op wijzen dat in patriotse literatuur het leugenachtige machtsstreven gold als de kardinale ondeugd van de vorsten. In het pamflet Aan het volk van Nederland beweert Van der Capellen dat het streven naar macht en het plegen van bedrog de vorsten aangeboren was.

Geloof me! het bedriegen en veinzen is den Vorsten even zo eigen als het onophoudelijk tragten naar meer en hooger magt: [...]

Door zo aan te sluiten bij het traditioneel patriotse anti-Orangisme worden de federalistische patriotten gesitueerd in het kamp van de vijand van alle patriotten.

Behalve deze offensieve satirische middelen om het politieke doel - de sociale diskwalificatie van de sedert 22 januari overwonnenen - te bereiken, is er ook een defensief argument in de satire te onderscheiden.

In alle klachten over de `aristocraten' klinkt door dat ze populistische middelen niet schuwden. De enorme aandacht voor het volksbedrog in de radicale pers en literatuur doet vermoeden dat de zogenaamde `aristocraten' - zoals de Oranjes, zouden de radicale patriotten zeggen - bij het volk populair waren. In elk geval wonnen de `aristocraten' het in de volksgunst van de `radicalen', die bíjzonder weinig geliefd waren. Altijd weer moesten de radicalen zich te weer stellen tegen de beschuldiging van Jacobinisme. De geringe populariteit van het bewind van Vreede en Fijnje - naar Frans voorbeeld voor `Schrikbewind' uitgekreten - vormde een voor dit bewind groot probleem.

Paape was vertrouwd met de beschuldiging van Jacobinisme, die veelal culmineerde in de vergelijking met Robespierre. Toen hij in 1796 en 1797 in Leeuwarden werkzaam was, werd in verschillende gematigd patriotse bladen Friesland de `zetel van WOEDEND JACOBINISME' gedoopt. In de strijd tegen de Friese radicalen ging het blad Heraclyt en Democryt voor. Redacteur van dat blad was Reinier Dibbetz, die om zijn `onwaardig gedrag' als `Griffier der wettige Representanten van het Friesche Volk' uit Friesland gebannen was en in Den Haag en in Heraclyt en Democryt voor zijn terugkeer vocht.

In februari 1797 werd de angstige vrees van gematigde patriotten tot bittere waarheid:

Het geen braave en verstandige Patriotten reeds zedert lange voorzien hebben, is gebeurd, er is in de Rampzaalige Provintie Frieschland menschenbloed vergooten, en de Hemel alleen weet, waar het einde is, van alle de rampen, die er over dat eertyds bloeijende gewest worden uitgestort.

Het Friese mensenbloed was vergoten bij de hardhandige onderdrukking van het Kollumer oproer. De Friesche Courant van 7 februari 1797 had nog juichend beschreven hoe een Republikeins kanon in Dokkum de oproerkraaiers van Kollum opwachtte, `het welk de Oranjemuitelingen zo wel bekwaam, dat 'er vijf dood nedervielen, en zes zwaar gekwetst werden.' Ook de daaropvolgende executie van `Oranje-slaaf' Jan Binnes werd met grote instemming en in roerende bewoordingen in de Friesche Courant beschreven. Die instemming met de doortastendheid van het Friese provinciale bestuur en het Hof van Justitie ontbrak elders in het land. In het tijdschrift van Dibbetz steeg de verontwaardiging tot grote woede. Gehekeld werd de samenstelling van de Raad van Jusititie, die bestond uit mensen:

geheel van Rechtskunde, geheel van die zeedelijke hoedaanigheeden, geheel van die deugden ontbloot, die den vaderlandschen kundigen Rechter moeten kenschetsen.

In het Hoogste Gerechtshof hadden als Raden twee `leeraars van een Christen Godsdienst' zitting, die de dissenterse kansel hadden verruild voor de rechtbank. De `losbandige', polemische excursies van een andere Raadsheer had het tijdschrift voordien al aan de kaak gesteld.

Het Hof was in juridisch en menselijk opzicht onbevoegd tot oordelen, bovendien had men in Friesland iemand (Jan Binnes) ter dood veroordeeld `zonder FORM VAN PROCES'. De vrees van `braave en verstandige Patriotten' werd door de jongste gebeurtenissen gruwelijk bewaarheid: in Friesland heerste een bloedig Jacobinisme.

Op al die aantijgingen reageerde Gerrit Paape. Hij schreef een verdediging, die zich uitstrekte over drie nummers in de Friesche Courant. De driedelige apologie, getiteld `De eer der Friesen verdeedigd voor de vierschaar des Bataafschen Volks', verscheen in de Friesche Courant van 4, 7 en 9 maart 1797, voorts in de Goudasche Courant van 8, 10 en 15 maart en werd nadien nog in het Frans als brochure uitgebracht door de `landschapsdrukker' D. van der Sluis: L'honneur des Frisons, defendu du tribunal Batave, par G. Paape, in groot Octavo à 4 stuivers.

Paape maakt melding van een kwaad gerucht:

De Friezen dus vertelt men elkander, zijn Robersperiaanen, zijn Maratisten geworden! - Hunne Revolutie bestaat in Gevangenissen en Schavotten!

Met dat gerucht wenst Paape af te rekenen. Hij wijst op het lichtvaardig gebruik van de naam van Robespierre; als men iemand verdacht wil maken, volstond tegenwoordig kennelijk de vergelijking met Robespierre. In zijn verdediging wijst hij op de noodzaak hard op te treden tegen contra-revolutionaire Orangisten, al was het maar om andere contra-revolutionairen te ontmoedigen. Het doortastend optreden was in het belang van `het waar geluk der Bataafschen Republiek'. Ten overvloede noemt hij vele Friese blijken van trouw aan de Revolutie en de Republiek.

In een apart verschenen brochure - een ingezonden reactie op het stuk van Paape werd door de uitgever van de Friesche Courant hooghartig afgewezen - reageert Dibbetz op de driedelige verdediging van Paape. Het `groot en wijdloopig stuk' van Paape, `thans Justitie Raad in het Hof van Friesland', wordt een `zaamen-weefsel van schitterende leugentaal' genoemd. Dibbetz houdt staande dat de leden van `het hoogste Gerechtshof, (waar van Paape een lid is)':

Jan Binnes (hoe doodschuldig hij ook weezen mogt) VERMOORD hebben, door hem Revolutionair met vijf tegen drie stemmen, zonder Form van Proces ter dood te verwijzen.

Voorts wordt Paape verweten dat hij zich, naast zijn functie bij het gerecht, opwerpt als `Couranten-Schrijver' die mensen beschuldigt, over wie hij in functie dient te oordelen.

Op welhaast dodelijke wijze constateert Dibbetz, die men enig talent niet ontzeggen kan, dat Paape liefst vijfentwintig maal - hoewel vol afkeer - de naam van Robespierre noemt, maar daarmee zijn lezer dwingt `ten minsten zesentwintig maalen' aan een gedrocht te denken, `het welk in Friesland zoo vreeselijk den staart roert'.

De hardhandige bestrijding van het `Collumer oproer', wekte bij vele gematigde patriotten de vrees dat radicale patriotten als Paape de weg van Robespierre wilden gaan. De vergelijking met Robespierre achtervolgde de Radicalen hardnekkig - het bewind van Vreede en Fijnje kreeg de noodlottige bijnaam `Schrikbewind' - en hun populariteit bij de meeste vaderlanders was zeer gering. In zijn satire Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat belijdt Gerrit Paape andermaal zijn afschuw van de methoden van Robespierre. Radicale patriotten werden door de permanente verdenking als het ware gedwongen om zich te blijven distantiëren van Robespierre. In zijn satire gaat Paape een stap verder en associeert hij de `aristocraten' met Robespierre. Die associatie heeft - dat moge uit het voorafgaande blijken - alles van een jijbak.

Die associatie van de `aristocraten' met Robespierre - Willem als huisbakken uitvoering van de revolutionaire slager - zou ik het defensieve argument in de satirische aanval willen noemen. Om het verwijt dat de radicale patriotten vaak gemaakt werd, te ontlopen, richt hij precies hetzelfde verwijt aan het adres van de `aristocraten'.

De aanval die in de satire van Paape geopend wordt op het volksbedrog van de `aristocraten', is onmiskenbaar; de identiteit van de aangevallen `aristocraten' evenzeer. De aanval maakt vooral gebruik van het procédé schuld-door-associatie: de `aristocraten' lijken op de adel, op de leden van het Oranje-huis, op Machiavelli en Robespierre.

Wie zegt dit allemaal? Welke norm vertegenwoordigt de satiricus in de tekst en voor welke norm staat de schrijver van de satire buiten de tekst?

De uitweidingen die ik me veroorloofd heb, geven enig idee van de prominente positie die Paape in het politieke leven innam. In de satire daarentegen maakt de satiricus zich opvallend klein. Hij poseert als een `arm schrijver' die een aristocratische maaltijd niet beschrijven kan, omdat hij gewoon was slechts een `niet heel groot stukje spek of vlees en een enkele schotel groente of aardappelen' op tafel aan te treffen. De verteller roept bovendien opvallend vaak de hulp in van de verbeelding en het gezond verstand van de lezer. Misschien moet men de verklaring op de titelpagina (namelijk `het Fransch vrij gevolgd'), behalve als een toespeling op de revolutionaire verwikkelingen in Frankrijk, ook interpreteren als een gespeelde bescheidenheid.

De normen waaraan de satiricus binnen de tekst gehoorzaamt, zijn algemeen en ogenschijnlijk onaanvechtbaar. Allereerst vraagt de satiricus om eerlijkheid: dat de woorden in hun gebruik de betekenis krijgen die ze hebben; dat de middelen die gebruikt worden om hun doel te bereiken, niet strijdig zijn met dat doel.

Bovendien roept de satiricus de hulp in van de Verlichting, die als wrekende `Deus ex machina' de `eeuwige Rechtvaardigheid' kent. Op een bepaald moment verschijnen er in de satire `aan de staatshemel van Europa ettelijke wolken', die door `zeer doorzichtige ogen' met genoegen worden beschouwd, omdat daaruit `vruchtbaarmakende regens' zouden vallen op de `akker der volkskennis'. Die regenbuien zouden de Verlichting wijd en zijd doen uitbreiden `en het maatschappelijk geluk tot de volkomenste bloei brengen'. De volksverlichting wordt door de `aristocratische' Willem en Anna misbruikt; wat het volk vrijheid behoorde te brengen, draagt door dat onwaardig misbruik juist bij tot de versterkte ketening van dat volk. In het laatste hoofdstuk wreekt de `eeuwige Rechtvaardigheid' zich - uit naam van de hemel en het volk - op de vijanden van de waarachtige volksverlichting.

In zijn satire poseert Paape als een nederige dienstknecht van de Verlichting. De satiricus openbaarde in de tekst zijn werkelijke positie niet, zoals hij ook de praktische en propagandistische doelstelling van de satire onvermeld liet. Die zwijgzaamheid en pose behoeven niet te verbazen. Wel kan men zich er over verwonderen dat Paape aan de ene kant van zijn lezers verwachtte dat zij het pleidooi voor eerlijkheid in de politiek en voor waarachtige Verlichting van het volk zouden opvatten als kritiek op de machthebbers van vóór de staatsgreep van 22 januari en aan de andere kant hoopte dat zij daarbij de verlichte satiricus niet zouden ontmaskeren als de schrijver van propaganda voor de staatsgreep van 22 januari.

Mij dunkt dat daarmee een belangrijke verklaring gegeven is voor de vergetelheid waaraan de satire van Paape ten prooi gevallen is. De discrepantie tussen de politicus Paape, die buiten de satire bloed aan zijn handen had, en de satiricus die binnen de satire voor eerlijkheid en volksverlichting stond, was te groot. De reputatie, die Paape als radicaal patriot genoot, schaadde het aanzien van de satiricus.

Definitief onmogelijk werd Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat door de tweede staatsgreep in 1798, die van 12 juni. Door die staatsgreep kwam een einde aan het bewind van de radicalen. In de jaren van restauratie was er vanzelfsprekend weinig waardering en belangstelling voor een geschrift, dat getracht had het volk te winnen voor het `Schrikbewind' van Vreede en Fijnje. Van een tekst, die zo'n concrete, propagandistische doelstelling kende, kon men moeilijk het `algemeen satirische' waarderen.

Waar Buijnsters in zijn nawoord meent dat de onbekendheid van de tekst vooral het gevolg is `van niet willen weten', krijgt men de indruk dat, naar zijn idee, de lezers niet gestoord wilden worden in hun droomwereld. Zo simpel is het echter niet.

De lezers waren in 1798 niet onnozel; zij zagen Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat als een politiek geschrift, waarin met satirische middelen propaganda gemaakt werd voor het radicale bewind. Na de val van de radicalen was het politieke geschrift `vieux jeu' geworden.

Het beeld dat Buijnsters van de satiricus Paape presenteert, is aan herziening toe. De satiricus spreekt niet alleen voor eigen rekening. Zijn pose van `wereldwijs filosoof, die hoofdschuddend de dwaasheden van de mensen beziet', wordt door Buijnsters ten onrechte voor de werkelijke positie van Paape gehouden.

Aan Het leven en sterven van een hedendaagsch aristocraat kan men veel plezier beleven, maar het is en blijft propaganda in de vorm van satire. Veel wijsgerigs valt daar niet in te ontdekken.

Voor de interpretatie van satirische literatuur is kennis van de wereld, waarin de satire verschijnt, van groot belang, `om tot regte kennis van zaaken te komen!'.